In het kader van de Apocalypsweek schreef Emy Koopman een kort verhaal over daten na het einde van de wereld zoals wij die kennen. Alles is maakbaar, behalve de liefde.
‘De blauwe draak! Yes, yes, yesss!’
Het is alsof iemand Viktor heeft aangezet; vanuit een hangerige houding is hij opgeveerd. Hij staart naar het doorzichtige driedimensionale wezen met de bezetenheid van een alchemist die zojuist zink in goud heeft veranderd. Het wezen is zilver en ultramarijn met witte tekeningen. Aan alle ledematen heeft het uitwaaierende vertakkingen waarmee het koket zwaait naar niemand in het bijzonder. Het wezen lijkt een vis te zijn, maar dan een vis uitgedost voor een exclusief dancefeest. Het zwemt sierlijke rondjes boven de tafel waaraan Viktor en Manja zitten.
Die tafel bestaat pas sinds tien minuten, geprint in een zo intiem mogelijk bordeauxrood, met een hoogte die zo goed mogelijk is afgestemd op hun verschillende lichaamsgroottes. De eigenaresse van dit restaurant weet dat wie zich niet aanpast aan de fratsen van vraag en aanbod roemloos ten onder gaat. Zij manoeuvreert als een kunstschaatser tussen de wakken van dieethypes en voedselschaarste door. Elk stel krijgt hier zijn allerindividueelst gedecoreerde kubus. Manja wilde graag planten, Viktor wilde een lichte kale ruimte. Het compromis doet denken aan een Japanse tuin.
Manja zegt niet: ‘Kun je die Holo-tool uitzetten? We zijn hier op een date.’ Manja is niet het soort vrouw dat commandeert. Niet het soort dat met hooggeheven neus knipogend een kamer binnenbanjert, het soort dat luid en laag lacht zonder schroom of reserves, dat zich wikkelt in rood en paars en oranje, dat zich elke ruimte en elke dag toe-eigent zonder dat het toe-eigenen genoemd kan worden, omdat het voor haar zo vanzelfsprekend is dat de wereld en alles wat daarin plaatsheeft voor haar en alleen voor haar is gemaakt. Manja is het soort vrouw dat het talent heeft om in elke omgeving te verdwijnen, om geen opzien te baren. Alles aan Manja lijkt bescheiden en bedeesd, van haar korte vingers die zij het liefst over elkaar klemt tot haar net iets te voorovergebogen houding. Anders dan de gillende, dravende, kriskrasdoorelkaar-vanallesennogwattegelijk-mensen draagt zij haar onrust niet aan de buitenkant. Haar onrust bibbert vanbinnen.
Manja heeft geluisterd naar die bibberende onrust en meende daarin op fluistertoon een kinderwens te ontdekken. Zij weet niet zeker in hoeverre die ontdekking te maken heeft met het feit dat zij de laatste twee jaar steeds vaker door haar omgeving en het Ministerie van Volksgezondheid & Burgerschap beelden van de aandoenlijkste kleine kinderen kreeg toegestuurd. Zij staat daar liever niet te lang bij stil. Omdat het gefluister opzwol tot niet te negeren geschreeuw, heeft zij besloten dat er sprake is van een persoonlijke, diepgewortelde, psychobiologische behoefte, dat zij het eigenlijk altijd al heeft gewild. Een kindje. Het vol zijn van, het dragen in en later op de buik, het kraaien van plezier, het brabbelen, het samen stapjes zetten, de kleine voetjes van het kind op de hare. Zij heeft geen apparaten nodig om het levensecht voor zich te zien. Een kind is een oplossing, een manier om de voortjakkerende tijd af te remmen en om lege dagen te vullen, te voorzien van betekenis. Een einde, boven alles, aan het innerlijk schudden en schreeuwen.
Sinds april heeft zij een target van minimaal één date per week. Viktor is date #27.
Ze zou het op technische wijze kunnen oplossen, maar Manja is ouderwets, zij kijkt de potentiële vader van haar toekomstige kind het liefst eerst in de ogen. Sinds april heeft zij een target van minimaal één date per week. Viktor is date #27. Zoals bij elk van haar dates is Manja vastbesloten er iets van te maken. Zij negeert het zilverblauw oplichtende dansende wezen en vraagt, op de zachte toon die ze reserveert voor verminderd toerekeningsvatbare mensen:
‘Wat wilde jij vroeger worden, als kind?’
Viktor wiebelt op zijn stoel. Hij was de spanning in zijn onderrug even vergeten, maar nu is die weer terug – het extra zachte dons waarmee zijn stoel is gevuld, haalt niets uit. Dit is een van de redenen waarom hij zo’n hekel heeft aan dates, aan gesprekken, aan menselijk contact in het algemeen. Die vragen, terwijl ze zijn antwoorden nooit echt willen horen. Hij antwoordt, naar waarheid:
‘Dierenarts.’
‘Dierenarts! Dat is een nobel beroep.’
‘Ja, ach. Ik ben geen dierenarts.’
‘Waarom wilde je dierenarts worden?’
‘Tja, waarom niet? Ik hield wel van beesten, ik had zelf een hond, een beagle, een leuk beest… aaah, godverdomme wat goed, de axolotl!’
Het blauwe wezen krijgt gezelschap van een tweede wezen, het lijfje roze-wit en week als kindervoedsel. Zijn bekje in een schijnbaar permanente glimlach, een bekraaloogd kopje met uitsteeksels eromheen als een kraag. De wezens zweven langs elkaar, over elkaar, over de borden van Viktor en Manja (authentieke steak voor hem, synthetische kip voor haar). Ze voeren een lieflijk, traag spookballet op.
Manja heeft lang genoeg als zorgprofessional gewerkt om te weten wanneer je moet ophouden het vliegende wezen in de kamer te negeren:
‘Oké Viktor, wat is er aan de hand, wat zijn dit voor beesten? De blauwe draak, de axo…?’
Viktor heeft Manja nog niet aangekeken, niet echt, maar hij doet nu een poging. Vrouwen zijn zelden geïnteresseerd in zijn wezens, eigenlijk nooit. Het zou natuurlijk kunnen dat deze hem erin probeert te luizen, dat ze hem straks met een overdreven, pesterig lachje alsnog onderuithaalt. Maar dan heeft hij in elk geval even kunnen vertellen over de blauwe draak.
‘De axolotl. Ik zal ze wat naar je toeschuiven. Hier, dit is de blauwe draak. Zag je ooit zoiets moois? Dit is een uitvergrote weergave, in werkelijkheid is hij meestal niet groter dan de nagel van je duim. En ondertussen: vreselijk giftig! Je zou het niet verwachten van een zeenaaktslak, maar hij heeft de kracht om een fikse kwal aan te vallen. Het gestolen gif slaat hij op om later als wapen te gebruiken. Sloeg hij op. Hij was bovendien tweeslachtig – vanzelfsprekend voor een slak, maar dat maakt ’m nog perfecter: een prachtige minuscule superieure hermafrodiet. Die kleine oceaanrover, rugdrijver, waterwandelaar, gewillig meegevoerd door de winden en de zeestroming…
Dromerig beweegt Viktor zijn vingers langs de buik van de blauwe draak. Een ober met een aangenaam androgyn gezicht schenkt zijn glas bij, maar hij merkt het niet. In plaatsvervangende dankbaarheid knikt Manja naar de ober. Viktor kijkt pas op van de blauwe draak als de axolotl langs zijn hand glijdt:
‘En hier, de axolotl, een van oorsprong Mexicaanse watersalamander: hét huisdier van 2019 in Oost-Azië. De tam gemaakte, gekooide varianten van de beesten, de door de mensen uitverkorenen, die maken kans te overleven. En de axolotl is een schatje if you’ve ever seen one, niet? Mocht niet baten, hij was niet moderesistent genoeg, geen dier dat kan veranderen in een traditie. Geen hamster of parkiet, geen kat of labrador… Ach, we hebben de hologrammen nog.’
‘Wat bedoel je?’
‘De laatste axolotl, een mannetje, is drie minuten geleden in gevangenschap overleden. In een aquarium in Shanghai. De axolotl is voorgoed verdwenen. De laatste blauwe draak verliet deze aardkloot zo’n kwartier geleden. Morsdood, helemaal totaal uitgestorven!
‘En dat vind jij… leuk?’
Als alles toch kapot gaat, kun je dan beter sippen of feesten? Huilen of zuipen? Wegkruipen in een donker gat of dansen over de straten?
Er zijn twee opties nu, denkt Viktor. Optie een: praten zoals hij tegen zichzelf praat, de monologen die hij houdt onder de douche en op de wc. Die optie brengt het niet-verwaarloosbare risico met zich mee dat hij Manja afschrikt. Hij moet echt eens ophouden vrouwen af te schrikken. Hij is het contact met anderen dan wel ontwend, maar zijn behoefte aan de nabijheid van iets zachts en liefs, een vrouwelijke warmte, is alleen maar sterker geworden. En dan zijn er nog de voortdurende vragen van zijn moeder; hoeveel mentale energie zou het schelen als hij die kon zeggen dat er iemand is. Maar optie twee, zich inhouden, is geen optie meer. Dat lukt hem alleen als hij zichzelf volledig in bedwang houdt, bij steekwoorden blijft, korte zinnen. Anders overspoelt het alsnog, zo gaat dat bij hem. En nu heeft hij de sluizen al opengezet, met de blauwe draak. Dus hou je vast Manja, daar gaan we:
‘Als alles toch kapot gaat, kun je dan beter sippen of feesten? Huilen of zuipen? Wegkruipen in een donker gat of dansen over de straten? Als je het niet erg vindt, Manja, dan zorg ik dat ik kan cashen. Grant me the serenity to profit from the things I cannot change. Die zeenaaktslak heeft me tweehonderd bitcoins opgeleverd door vandaag het loodje te leggen. Had hij dat gisteren gedaan, dan had ik niets gekregen, inzet kwijt, alles naar Bram – die was me ook al voor met de neusbeer.’
Die neusbeer zit hem nog dwars, dat die het nou niet even een weekje langer kon volhouden. Hij wil niet zien hoe Manja nu naar hem kijkt, in plaats daarvan schiet zijn blik heen en weer over de tafel. Hij blijft hangen bij zijn glas. Nog helemaal vol; gek is dat, hij zou durven zweren dat hij er al uit had gedronken. Hij pakt het glas vast, dat lijkt hem een krachtig gebaar, mannelijk.
‘Laten we proosten op de ondergang, de volledige vernietiging van alles! Laten we proosten op de herschepping van het leven tot het stoffeloze; nullen en enen, licht en weerkaatsing! Waarom nog bestaan uit cellen, als je uit lichtdeeltjes kunt bestaan? Wat heb je aan een pompend hart, zo’n overwerkte, breekbare spier? Wat heb je aan een wirwar aan hersenen, aan almaar stervende cellen? Wat hebben we aan biodiversiteit daarbuiten als we alles hierbinnen kunnen projecteren? Het enige nadeel van zo’n hologram: je kunt het zo moeilijk aanraken. Maar dat was bij onze blauwe draak hoe dan ook geen goed idee. Proost!’
Vanachter het glas durft hij Manja wel aan te kijken. De blik van een ander vindt hij moeilijk te lezen, maar ze vindt hem vast een hork, dat vinden ze allemaal, al durven ze dat nooit in zijn gezicht te zeggen, altijd alleen maar in de evaluatie achteraf. Ook zij snapt het niet, want waarom zit ze nu zo te glimlachen? Niets van wat hij heeft gezegd is aanleiding tot zo’n weeë glimlach. Zij snapt niet hoe het is om heel je leven in dienst te stellen van de planeet. Om vegetariër te zijn vanaf je zesde. Om je altijd maar uitstootvrij te verplaatsen; nooit een taxi, nooit een vliegtuig, nooit een boot. Om nooit langer dan vijf minuten te douchen, en dan niet eens elke dag, zelfs niet in de puberteit. Om voortdurend met het licht uit te leven, rond te sluipen in het donker, met enkel bulten en hoon als beloning. Ze zou dat nooit kunnen begrijpen. Maar ze heft wel haar glas.
‘Proost… je bent dus uitstervingsspeculant?’
Je weet niet eens wat een rog is, toch? Ik bedoel dit niet beledigend, het is gewoon een vaststelling. Als je bent zoals de meesten dan maak je je hoogstens druk om de knuffelbare soorten.
‘Ik noem het zelf liever kwetsbaarheidsanalist. Natuurlijk, er komt een element van speculatie, van gokken bij kijken, maar er is ook wel degelijk sprake van een analyse: je moet de juiste gegevens bij elkaar zetten, kansberekening erop loslaten, maar ook niet te veel binnen de kaders van de statistiek blijven denken. Het is een kwestie van intuïtie, van je soorten door en door kennen. Het was een close call wie het eerst zou gaan: de blauwe draak of de steenmarter, maar na het sneuvelen van de zee-engel kon de draak niet lang meer achterblijven! Dat is een grapje, de zee-engel is al tien jaar geleden verdwenen, maar dat wist jij natuurlijk niet, je weet niet dat de zee-engel behoort tot de onderklasse van de haaien en de roggen. Je weet niet eens wat een rog is, toch? Ik bedoel dit niet beledigend, het is gewoon een vaststelling. Als je bent zoals de meesten dan maak je je hoogstens druk om de knuffelbare soorten.’
Hij is wel degelijk een uitstervingsspeculant. Manja buigt wat verder voorover, probeert in het Noordzeegrijs van zijn ogen te kijken. Ze kijkt naar hem, terwijl hij zijn aandacht verdeelt over zijn opflikkerende wezens. Het macabere, het voortdurend bezig zijn met, niet alleen de dood, maar het allerlaatste uiteinde van het leven, met wat nooit meer zal zijn, het definitieve daaraan, het onomkeerbare. Dat heeft iets troostends. Worstel zoveel je wilt, alles is voorbestemd om te eindigen. Het financiële aspect maakt de uitstervingsspeculatie smerig, maar niet zo smerig dat het alle glans verliest. Het feit dat deze nurkse slungel met zijn zeedraken en waterengelen kan voorspellen wanneer een soort ophoudt met bestaan geeft hem iets vorstelijks. Ze weet nu waarom ze gekoppeld zijn. Dat zwarte gevoel, in een zielskrocht zo diep verstopt dat zijzelf het bestaan ervan al bijna weer was vergeten, dat zwarte gevoel moet ook het zijne zijn.
‘Weet jij,’ vraagt ze, ‘weet jij ook wanneer de mens uitsterft?’
Viktor kijkt haar nu aan zonder de beschermende tussenkomst van een glas. Heel even, maar hij kijkt haar aan. Hij zou haar het liefste bij de schouders vastpakken en tegen zich aandrukken. Ze is zo compact en vast ook zo warm.
‘De mens,’ zegt hij, ‘ik ben ervan overtuigd dat de mens zal overleven. Wij zijn als onkruid, als parasieten. Als we deze planeet hebben kaalgevreten en volgespuugd zoeken we een andere om onze kont mee af te vegen. Een sprinkhanenplaag, dat zijn we.’
Manja knikt hevig, ze had gelijk, dit is wat hen verbindt. Ze weet dat het niet meer gepast is nu ze een kinderwens heeft, maar toch blijft ze dagdromen van een wereld zonder mensheid. Beelden die zich opdringen zonder enige hulp van buiten. Verlaten huizen, lege straten, elke dag zondagochtend. De rust van een mensloze wereld. Het idee dat de mens zou verdwijnen maakt alle handelingen extra betekenisloos en daarmee vrijer. Het beangstigt haar en het stelt haar gerust. Als ze het ergens mee zou moeten vergelijken is het als staan op een heel hoge duikplank en over het randje kijken naar het perfecte blauwe water daar ver beneden.
‘Wat ik zo vreselijk vind aan de mens,’ zegt Manja, ‘het vreselijkste, vind ik hoe alles wat ze voelen zo direct van hun gezichten af te lezen is, dat ze het niet voor zich kunnen houden, overal die koppen die de glibberige meuk van hun gevoelens zo klats in jouw hoofd proberen te laten vloeien, die zoemen naast je oor: “Ik ben zo alleen zo ongelukkig mijn leven is zo zinloos ik heb het zo druk ik weet niet hoe ik de huur of de boodschappen of de klanten of de kinderen moet, moet moet moet.” Dat, en dat je dan niet anders kunt dan meevoelen, dat vind ik het ergste.’
Ze gaat rechtop zitten, de tafel – die inmiddels de kleur heeft van een zonsopgang – verlicht liefdevol de triomf op haar gezicht. Viktor lacht voorzichtig naar haar, hij vindt haar er niet meer zo gewoontjes uitzien als eerder op de avond. Hij heeft niet zo vaak het gevoel dat hij niet alleen staat, eigenlijk nooit. Hij ging er altijd vanuit dat alle mensen van andere mensen houden. Hij ging er altijd vanuit dat geen mens de mensheid wil zien eindigen, dat alles wat het menselijk voortbestaan bedreigt een geheel onbedoeld bijeffect is van het egoïsme van diezelfde mensheid. Geen kwade bedoelingen, enkel domheid, kortzichtigheid. Juist dat maakte hem zo razend op de mens.
‘Je hebt helemaal gelijk!’ zegt hij. ‘Al vind ik het ergste aan de mens niet hoe hij zich voelt, maar hoe hij zich gedraagt. De bagger die hij de wereld insmijt, hoe hij niet kan stoppen met golfbanen bouwen en hoe hij daar dan op rondrijdt in karretjes en hoe hij golfballen de oceanen inslaat en als hij er even genoeg van heeft het winkelcentrum inloopt om nog grotere kookeilanden en nog kleinere tools aan te schaffen, en hoe hij op wintersport gaat naar pistes vol nepsneeuw of op zomervakantie naar opgespoten stranden, en hoe hij koste wat het kost in woestijnen wil blijven wonen, en hoe hij maar niet wil ophouden met leven, het moet altijd maar langer en langer en fitter en fitter en met dikkere spieren, nog dikkere. En hoe hij over al die rotzooi de meest onbenullige live casts maakt, alsof zijn beperkte leventje het allerbelangrijkste is wat er bestaat! Terwijl de axolotl in staat was complete organen opnieuw te laten aangroeien! Automatische regeneratie, zonder enige technologische hulp! Daarbij vergeleken, wat is dan nog de mens?’
Hij pakt zijn Holo-tool op van tafel en zet deze uit. De blauwe draak en de axolotl verdwijnen onmiddellijk. Zonder te flikkeren, zonder te vervagen, weg. Manja en hij kunnen nu samen hardop fantaseren over een ideale wereld. Een wereld met een azuurblauwe lucht, een wereld met een arctisch gebied, een wereld met zee-engelen en axolotls en neushoorns en giraffes, een wereld waaraan je de menselijke invloed niet meer kunt afzien.
Manja heeft zijn onverdeelde aandacht. Dit zou hem kunnen zijn, dit zou de vader kunnen worden, als zij dat wil. Ze ziet voor zich hoe zij en Viktor hand in hand lopen over een lege witte vlakte waar de wind overheen blaast. Alleen zij, alleen hij, en een kind. Iets in haar verstijft, iets vanbinnen steigert, een kou verspreidt zich. Ze kruipt terug in zichzelf, alle woorden die nog een band zouden kunnen smeden zijn vertrokken. Wat moet ze met deze man? Wat moet hij met haar? Waarom staart hij haar zo aan alsof ze elk moment een goocheltruc kan gaan doen? Lusteloos prikt ze in haar synthetische kip. Elke keer gebeurt dit, elke keer als er sprake is van hoop. Het is nu alleen nog maar uitzitten.
Viktor wacht op haar reactie, hier moet ze toch iets op te zeggen hebben? Hij denkt hard na of hij niet toch een voorspelling kan doen over het einde van de mensheid, slaat aan het formuleren in zijn hoofd, over de kunstmatig koele bubbel waarin ze zitten, onder de door geo-ingenieurs melkwit gespoten lucht, achter de onhoudbaar ver opgehoogde dijken. Dat er iets zal gaan barsten is zeker, het zal alleen geen algemeen einde zijn.
‘Noord-Europa,’ zegt hij, ‘zou best ten onder kunnen gaan hoor. Eén goedgerichte raket en het loopt hier weer vol als een badkuip. We hebben onszelf de afgrond in geëvolueerd, is dat niet hilarisch? Als er ooit een soort de vloedgolf verdiende is het wel de mensheid! Het is alleen jammer dat niet de besten zullen overleven, de door God uitverkorenen, maar de rijksten.’ Hij glimlacht naar Manja, aanmoedigend, maar Manja’s gezicht blijft gesloten.
Negen minuten lang wacht Viktor, negen minuten zwijgen, opgevuld met steeds luidere klassieke muziek waar niemand iets tegen kan hebben. Het rood van de tafel heeft zich verdiept tot wanhopig donkerbruin, in een poging te compenseren voor het verlies aan intimiteit. Negen minuten. Viktor gaat steeds meer wiebelen op zijn stoel. Dan draait hij zich van Manja af en zet zijn tool weer aan. Ze wilde hem uit zijn tent lokken, ze wilde gewoon zien wat er zou gebeuren. Ze is net als die anderen, ze vindt hem te negatief, ze denkt dat de wereld prima is zo.
Het is nu alleen nog maar uitzitten.
Boven de tafel flitsen en glimmen en blinken de dieren geruisloos. Nachtvlinders, lemuren, diepzeevissen, paradijsvogels. De prachthoornkikker, de antilope, de withandgibbon, en de steenmarter. Schimmen in een Japanse dierentuin. Schitterender dan zij bij leven ooit waren.