Twee weken geleden deed Julie op deze plek verslag van een ontmoeting in een Antwerps café. Tot haar verbazing herschreef de man in kwestie het verhaal vanuit zijn perspectief. Hij schrijft onder het pseudoniem Mark Proest.
Ik ben iemand die liever 'ja' dan 'nee' hoort. Mensen kunnen eindeloos vertellen waarom ze iemand graag zien, maar blijkbaar volstaan drie letters om uit te drukken dat je iemand niet graag ziet.
Ik zit tegenover mijn date in een veel te groot Antwerps café. Nietsvermoedend nipt ze van haar glas wijn, hopend in mij een aangename gesprekspartner te treffen.
Ik bewonder deze vrouw. Misschien benijd ik haar zelfs, ze is immers een artieste. Ze slaagt erin haar zieleleven te benutten als inspiratiebron. Ze weet haar liefde en leed om te zetten in taal, in kunst. Artiesten zijn uitermate sociale mensen. Ze nemen namelijk iets dat enkel en alleen van hen is en delen het met ons.
Ik bewonder haar ook omwille van haar passie, het vuur dat in haar ogen schittert. Ik herken dat vuur bij mezelf, alleen laat het filter van mijn verstand enkel vonken doorschemeren. Haar ogen zijn werkelijk de spiegel van haar ziel, terwijl er bij de meeste mensen inderhaast een muurtje tussen is getimmerd.
Wanneer het gesprek een wending neemt richting mijn recente gevoelsleven, kom ik tot het besef dat een gebroken hart en een date moeilijk te rijmen zijn. Dankbaar voor de aangeboden empathie, lucht ik mijn hart en uit ik mijn frustraties. Ze luistert nauwgezet, waardoor ik geheel opga in mijn betoog en nalaat een zekere ongemakkelijkheid waar te nemen.
"Ze was me op zijn minst een uitleg verschuldigd, daar had ik recht op", declameer ik midden in het café. Mijn date fronst de wenkbrauwen en antwoordt enigszins gepikeerd: "Niemand is elkaar iets verschuldigd, we kunnen mensen niet verwijten zichzelf te zijn."
Dat antwoord zou me zelfs op mijn meest verdraagzame momenten op de kast krijgen, laat staan in de huidige situatie. Ik ga in de tegenaanval en zeg dat ze die boude bewering onmogelijk kan handhaven wanneer ze die toepast op haar eigen leven. Tot mijn verbazing gaat ze verder op het ingeslagen pad, voortgedreven door een woekerend individualisme en niet gehinderd door enig moreel relativisme. Het gesprek ontaardt in een intense discussie die de serene sfeer in het café nogal bruusk verstoort.
Voor de onvrijwillige toehoorders aan het naburige tafeltje heeft het de schijn van een rationeel onderbouwde dialoog. In werkelijkheid wordt het gesprek gevoed door concrete emoties: mijn verdriet om een liefde die is beëindigd, haar verdriet om een liefde die nooit is begonnen. In beide gevallen komt het neer op dezelfde teleurstellende vaststelling dat er een kloof gaapt tussen wie je hoopt dat iemand is, en wie iemand in feite is.
Op een gegeven moment staat ze op om ervandoor te gaan, maar ze bedenkt zich. Gelukkig. Hoe onverzoenbaar een discussie ook lijkt, twee mensen zijn het pas echt oneens wanneer ze niet langer met elkaar kunnen spreken. Ze troost me. Ze wijst me erop dat het meisje vast wel haar redenen gehad zal hebben om me niet de gehele waarheid te vertellen.
Ik zeg: "Er rest me enkel de waarheid, het laatste wat ik wil is mijn gedachten zo manipuleren dat ik er gelukkig van word." Zij vindt het moedig de waarheid te laten verdoezelen door je gevoelens; ik vind het moediger de waarheid in de ogen te kijken ongeacht je gevoelens. Twee mensen, verbonden door hun drang naar passie, gescheiden door de waarheid.
Ze legt haar hand zo teder mogelijk op mijn wang. Ik kijk haar aan: "Sorry, Julie, ik denk dat ik hier nog niet klaar voor ben", en loop met een gebroken poot en een gescheurde vleugel naar mijn eigen bed.
En zij, zij wandelt kritisch en gedisciplineerd de volgende kroeg weer in.