Het hele jaar kijk ik er naar uit. Ik schep er over op, ik broed plannetjes, en een week van tevoren beginnen de zenuwen door mijn lijf te gieren. Nee, ik heb het niet over mijn verjaardag. Ik heb het over 1 april natuurlijk. Trouwens toevallig twee dagen na mijn verjaardag, waardoor dit per definitie de allervetste week van het hele jaar is.
Afgelopen winter, toen de eerste sneeuw begon te vallen, gingen mijn ogen gevaarlijk glinsteren. Een onzichtbare gloeilamp lichtte fel boven mijn hoofd op, en een idee was geboren. De volgende ochtend, toen er een dik pak op het balkon lag, deed ik de deur open en maakte twee perfect ronde sneeuwballen. Met het oog op één april stopte ik de projectielen in mijn vriezer, naast de vrijwel lege fles wodka, de ijsklontjes die ongebruikt verborgen gingen onder een dikke laag wit schaafsel, en een ondefinieerbaar pakketje (Vlees? Brood? IJsjes?). Maanden later, als het al lang en breed lente was, zou ik ze in het gezicht van een nietsvermoedende voorbijganger of beter nog, mijn lieve onschuldige huisgenote kunnen peperen.
Ik geloof niet dat ik als kind eigenlijk echt aan deze feestdag deed. Waarschijnlijk trapte ik net als al mijn leeftijdgenoten elk jaar wéér in de traditioneel flauwe, maar geniale grap van het Jeugdjournaal. Ik kan me er geen uit mijn hoofd opnoemen, maar wat ik me wel levendig herinner is de meesmuilende kop van de presentator die ons op 2 april inlichtte dat het allemaal een geintje was geweest. De laatste jaren is het echter een persoonlijke traditie geworden alles en iedereen om me heen in de maling te nemen. Volwassenen zijn namelijk al lang vergeten wat deze dag betekent, en zo is mijn gehele omgeving verworden tot weerloos slachtoffer voor al mijn grollen. Zo heb ik tientallen veters aan elkaar gestrikt, niet-bestaande vlekken op truien gespot, en ‘poep’ onder schoenen geroken. Dit is natuurlijk allemaal kinderspel, onbeduidende opwarmertjes voor het echte werk. Ik heb al namelijk tevens een paar behoorlijk gemene op mijn naam staan, waarbij de ergste moet zijn geweest dat ik een scharrel ’s ochtends in bed bedeesd vertelde dat ik drie weken over tijd was. Je had zijn hoofd moeten zien. Duizend doden stierf hij vanbinnen. Het was een hele poos stil, en toen reageerde hij. ‘En? Wat ga je doen?’ Ook ik was even stil. Toen sprong ik bovenop hem en riep: ‘ÉÉN APRIL!’ Hij was uiteraard niet geamuseerd, ik des te meer.
Foto: Privécollectie Ava Mees List
Zoals de oplettende lezer wellicht heeft opgemerkt, zit ik deze week een paar dagen op kantoor. Ik zweer het je, ik moest echt wennen aan concepten als ‘kantooruren’, ‘lunch met boterhammetjes’, en ‘clean desk policies’. Enfin. Woensdagnacht was ik zwaar aan het overwerken (hoewel gezegd moet worden dat ik pas om 12 uur ’s middags was verschenen). Scheel van alle letters op het scherm was ik bijna vergeten dat om middernacht mijn favoriete feestdag was aangebroken. Wat te doen? Ik besloot veilig te beginnen met het plaatsen van een valse Facebook status update. Mensen begonnen er bij bosjes in te trappen, en zelfs mijn moeder belde me de volgende ochtend bezorgd op welke klootzak mij had beroofd. De vormgeefster, die met mij als enige nog aanwezig was in het verder uitgestorven pand, werd inmiddels betrokken bij het kattenkwaad. Enthousiast sprongen we rond op kantoor op zoek naar de perfecte grap. En toen zagen we het. Op het bureau van de hoofdredacteur stond een onschuldige fles Spa Blauw. Half gevuld met water zat dit object trouw te wachten tot er ’s ochtends weer dorst gelest moest worden. Uit de keuken gristen we schaterlachend een fles wodka en vervingen het water in zijn fles met dit eveneens heldere bocht. We piesten bijna in ons broek van de gedachte aan het moment waarop hij ’s ochtends fris en fruitig een slok zou nemen. En zo geschiedde het. Helaas was ik niet aanwezig bij het moment suprème om hem te laten weten wat er achter deze grap schuilde, dus de arme man wist niet zo goed wat hem overkwam en waarom.
Toen ik gisteravond thuiskwam trok ik de vriezer open. De sneeuwballen waren verhard. Er was niet meer van ze over dan twee kleine knikkertjes, ijsballetjes waar je nog geen kleuter de schrik mee aan kon jagen. Teleurgesteld pleurde ik ze in de wasbak. Maar ik geef me niet gewonnen. Er zijn nog zo veel kwinkslagen te bedenken. Ik zie jullie volgend jaar weer, sukkels!